Ecclesiastes 3

1Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd.
 heeft een bestemden tijd, Dat is, alle zaken en handelingen dezer wereld zijn veranderlijk en aan verscheidene verwisselingen over en weder onderworpen, die God alleen regeert en die van geen mens vervroegd of verhaast kunnen worden. Uit deze veranderlijkheid blijkt klaarlijk dat men in dit wankelbare leven de ware gelukzaligheid niet zoeken moet.
,
 voornemen Hebr, behagen, of wil, begeerte, te weten der mensen. Zie Psa 27:12 .
2Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven; een tijd om te planten, en een tijd om het geplante uit te roeien; 3Een tijd om te doden, en een tijd om te genezen; een tijd om af te breken, en een tijd om te bouwen;
 om te doden, Hetzij door den wil of beschikking Gods. Exo 21:13 , of bij last of bevel der overheid. Anders: om te kwetsen.
,
 te genezen; Te weten, den gekwetste.
,
 af te breken, Hebr. in te breken, of te scheuren.
4Een tijd om te wenen, en een tijd om te lachen; een tijd om te kermen, en een tijd om op te springen;
 om te lachen; Zie boven Ecc 2:2 .
,
 om te kermen, Of, om misbaar te maken, of om leed te dragen.
,
 om op te springen; Of, om te huppelen, te weten van vreugde en van blijdschap. Zie 1Ch 15:29 , en Act 3:8 .
5Een tijd om stenen weg te werpen, en een tijd om stenen te vergaderen; een tijd om te omhelzen, en een tijd om verre te zijn van omhelzen;
 om stenen weg te werpen, Te weten, gelijk men den hof of akker zuivert, of een huis afbreekt.
,
 tijd om stenen te vergaderen; Te weten, als men een huis of ander gebouw maken wil.
6Een tijd om te zoeken, en een tijd om verloren te laten gaan; een tijd om te bewaren, en een tijd om weg te werpen;
 om te zoeken, Om te bezorgen, of te behouden. Anders: om te zoeken; te weten, wijsheid of rijkdom, of iets dat men verloren heeft. Versta hierbij, en om te vinden, GELIJK Isa 65:1 .
,
 verloren te laten gaan; Anders: om te verliezen; te weten, ten tijde als men daardoor zou komen in gevaar der ziel of des levens.
,
 weg te werpen; Als bijvoorbeeld, wanneer men is in gevaar van schipbreuk op de zee; Jon 1:5 ; Act 27:18-19 .
7Een tijd om te scheuren, en een tijd om toe te naaien; een tijd om te zwijgen, en een tijd om te spreken;
 om te scheuren, Te weten, de klederen, gelijk bij de Joden zeer gebruikelijk was, om te betonen de bedroefdheid des harten.
8Een tijd om lief te hebben, en een tijd om te haten; een tijd van oorlog, en een tijd van vrede. 9Wat voordeel heeft hij, die werkt, van hetgeen hij bearbeidt?
 Wat voordeel De zin is, men doe wat men wil, men zal niets kunnen uitrichten.
,
 hetgeen hij arbeidt? Versta hierbij: Geen.
10Ik heb gezien de bezigheid, die God den kinderen der mensen gegeven heeft, om zichzelven daarmede te bekommeren. 11Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tot het einde toe.
 Hij heeft ieder ding Te weten, God; die maakte alle dingen alzo, dat het schoon en fraai is en alles ter bekwamer tijd geschiedt, alhoewel bij de mensen grote veranderingen vallen.
,
 schoon gemaakt Of, fijn, hups, fraai, welgemaakt.
,
 de eeuw Dat is, een natuurlijke genegenheid tot de onderzoeking der eeuwen en tijden en wat daarin geschied is. Anders: de eeuwigheid; dat is een genegenheid, strekkende tot onderzoeking van hetgeen eeuwig en oneindig is; of een genegenheid, strekkende tot de eeuwigheid.
,
 in hun hart Te weten, in het hart der mensen.
,
 kan uitvinden, Te weten, volkomenlijk en door ijn eigen vernuft en verstand.
,
 van het begin Hebr. van het hoofd tot het einde.
12Ik heb gemerkt, dat er niets beters voor henlieden is, dan zich te verblijden, en goed te doen in zijn leven.
 voor henlieden is, Te weten, de mensen. Of, in die, te weten, dingen.
,
 goed te doen Dat is, vroom en godzalig te leven. Zie onder Ecc 12:13 .
13Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, Dit is een gave Gods.
 ete en drinke, Te weten, met geneugte en vrolijkheid.
,
 geniete Hebr. zie.
14Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht.
 zijn, Dat is, bestaan; dat is, het zal altijd geschieden gelijk Hij besloten en verordineerd heeft; want het besluit Gods is onveranderlijk. Kon het schepsel de minste verandering maken in hetgeen God doen wil; kon het schepsel den zegen verminderen of vermeerderen, het kruis verlichten of verzwaren; zo zouden de mensen het schepsel eren en vrezen en niet den Schepper; daarom heeft God alles wat Hij over ons wil brengen, of wat Hij van ons wil weren, hetzij goed of kwaad, alzo bepaald, dat de schepselen niet de minste verandering daarin maken kunnen, opdat wij ons alleen voor het aangezicht des Scheppers vrezen en in alle ootmoedigheid alleen aan zijne voorzienigheid hangen zouden.
15Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het weggedrevene;
 God zoekt Versta hierbij , en Hij brengt weder tevoorschijn hetgeen gepasseerd of voorbij of vergaan is, vernieuwende door zijne almogendheid en voorzienige regering de soorten der gedierten en andere schepselen; Hij doet lente, zomer, herfst en winter, elk op hun seizoen wederkomen; desgelijks de bloemen, kruiden en vruchten, zo der bomen als des aardrijks; als er mensen en beesten sterven en vergaan, zo laat Hij anderen wederom in derzelver plaats geboren worden en opwassen, enz.
16Verder heb ik ook gezien onder de zon, ter plaatse des gerichts, aldaar was goddeloosheid; en ter plaatse der gerechtigheid, aldaar was goddeloosheid.
 heb ik ook Te weten, een andere ijdelheid.
,
 ter plaatse Dat is, in het rechthuis, of de rechtbank, waar men het recht en de rechtsoefening behoorde te handhaven, daar ging het geheel tegenovergesteld toe.
17Ik zeide in mijn hart: God zal den rechtvaardige en den goddeloze oordelen; want aldaar is de tijd voor alle voornemen, en over alle werk.
 den rechtvaardige Dat is, den onschuldige en den schuldige. De zin is: Als ik de ongerechtigheid aanzag, die onder de mensen regeerde om het uitspreken der oordelen, zo troostte ik mij hiermede, gedenke dat God, de opperste en rechtvaardigste Rechter, alle mensen te zijner tijd rechtvaardig zal oordelen, een ieder vergeldende naar zijne werken.
,
 want Anders, maar; alsof hij zeide: De goddelozen hebben een tijd alhier, maar God zal ook een tijd hebben aldaar.
,
 aldaar is de tijd Te weten waar God zijn rechterstoel ten jongsten dage zal oprichten, waar alle menselijke daden zullen geoordeeld worden.
18Ik zeide in mijn hart van de gelegenheid der mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, en dat zij zullen zien, dat zij als de beesten zijn aan zichzelven.
 van de positie Dat is aangaande of belangende het wezen, de gelegenheid, of staat. handel en wandel der mensen; te weten als ik hetzelve terdeeg aanzie en doorgrond.
,
 zal verklaren, Of klarigheid geven zal. Hij wil zeggen: Overmits de ijdelheden der mensen zo veel en zo groot zijn, en zulk een menigte en verscheidenheid van bekommeringen, waarin zij zich zo diep en met zulk behagen steken, alsof het met hen eeuwig werk wezen zou, zo heb ik mij laten voorstaan dat God hen klaarlijk en ogenschijnlijk wil te zien en te verstaan geven wat zij in zichzelven en naar de gelegenheid van deze benedenwereld zijn; te weten, als de beesten. Psa 49:13 , Psa 49:21 .
19Want wat den kinderen der mensen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten; en enerlei wedervaart hun beiden; gelijk die sterft, alzo sterft deze, en zij allen hebben enerlei adem, en de uitnemendheid der mensen boven de beesten is geen; want allen zijn zij ijdelheid.
 enerlei wedervaart Te weten wanneer men op niets anders ziet, dan op hetgeen den mensen en den beesten uiterlijk wedervaart; want de mensen ademen, zij eten, drinken, slapen; zij zijn ook aan ziekten en pijnen, ja ook eindelijk den dood zelf onderworpen, niet anders dan de beesten. Maar anderszins is de voortreffelijkheid der mensen groot boven de beesten.
,
 die sterft, Te weten, beest.
,
 deze, Te weten, mens.
,
 zij allen Dat is, zij beiden; te weten zo de mensen als de beesten.
,
 enerlei adem, Versta hier door den adem den geest des levens.
,
 is geen; Te weten zoveel men aan het uiterlijke merken kan, of zoveel het sterven aangaat.
,
 allen zijn zij ijdelheid Te weten zo de mensen als de beesten. Anders: het is al ijdelheid.
20Zij gaan allen naar een plaats; zij zijn allen uit het stof, en zij keren allen weder tot het stof.
 naar een plaats; Te weten in de aarde. Dit is te verstaan van het lichaam, gelijk uit het volgende is blijkende. Hebr. een ieder, of alles gaat, enz.
,
 zij zijn allen uit het stof Zie Gen 1:24 en Gen 2:7 .
21Wie merkt, dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?
 de adem Dat is hier te zeggen de ziel, gelijk Luk 23:46 . De zin is; Wie kan dit merken of weten, uit de gemene uiterlijke toevallige gelegenheden dergenen, die sterven?
,
 opvaart naar boven, En volgens dien in wezen blijft, nadat hij uit het lichaam gescheiden is. Zie hiervan breder onder Ecc 12:7 . Daar zegt Salomo duidelijk dat de ziel wederkeert tot God, die haar gegeven heeft. Zodat men Salomo niet kan toedichten dat hij hier wil leren dat de ziel sterflijk is.
,
 nederwaarts vaart Daar hij tenietgaat, niets meer zijnde, nadat hij uit het lichaam gevaren is.
22Dies heb ik gezien, dat er niets beters is, dan dat de mens zich verblijde in zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen, dat hij ziet, hetgeen na hem geschieden zal?
 in zijn werken, Dat is, met hetgeen hij met zijnen arbeid verdient.
,
 dat is zijn deel; Dat is, zijn aandeel dat hij genieten zal; Ecc 2:24 , en vs.12, en, Ecc 5:18 . Alsof hij zeide: De mens stervende zal niets met zich nemen; hij zal ook na zijnen dood niet weten wat hier op aarde omgaat. Daarom is het best dat hij zichzelf niet kwelle met onnutte zorg, hoe het na hem zal gaan, welken erfgenaam hij hebben zal, of hoe zij het met zijne goederen maken zullen; of hoe zij hun leven aanstellen zullen; maar dat hij met een gerust en vrolijk hart [in de vreze Gods] gebruike hetgeen hij bezit, want hij zal daarvan niets anders hebben. Zie boven Ecc 2:3 .
,
 wie zal hem Alsof hij zeide: Niemand.
Copyright information for DutSVVA